Muziekpraatplaat: zee en strand

OB-MB-BB-OBS-BBS-SG

Een muziekplaat waarmee we de zee in onze omgeving kunnen brengen. Er wandelt een mevrouw over het strand. Wat ziet en hoort zij allemaal? Je hoort de golven van de zee ruisen en zelfs een knapperend vuurtje op het strand. Je kan de zee bijna ruiken.

Je kan met je groep acteren, naar aanleiding van dit filmpje. Of je laat kinderen samen met jou, of zelf een strandverhaal verzinnen. Dat kan in de vorm van een stelopdracht, maar je kan er ook een samenwerkingsopdracht van maken. Samen een verhaal verzinnen en uitspelen.

Teacher in role: we gaan naar het strand

  • We pakken onze tas in om naar het strand en de zee te gaan. Denk aan het zonnebrandmiddel. We smeren ons thuis alvast een keer in.
  • We lopen naar de trein.
  • We stappen in de trein. De trein komt op gang. (Maak geluid) Wat zien we?
  • We stappen uit en lopen naar het strand. Pfoe, het is erg warm.
  • We horen de zee al ruisen. Hoe klinkt dat?
  • Daar is het strand al. We rennen de trappen af.
  • Op het zand aangekomen, trekken we onze schoenen en sokken uit. We wiebelen met onze tenen. Wat voelen we?
  • We lopen door het zand. Dat is zwaar.
  • We lopen wel om de kwallen heen.
  • We gaan eerst schelpen zoeken. Als we er een vinden, houden we hem tegen ons oor. We horen de zee ruisen!
  • We lopen ook een beetje door het water. Dat heet “pootjebaden”. Lekker koud, dat water.
  • Laten we het water ingaan!
  • We rennen naar een golf toe, maar als hij achter ons aankomt, rennen we weg….
  • Het is koud. We gaan het water uit en drogen ons af. Natuurlijk smeren we ons ook nog een keer in en we doen een shirtje aan, om ervoor te zorgen dat we niet verbranden. We zetten ook een zonnehoed op.
  • Laten we een zandkasteel bouwen.
  • We krijgen een glaasje limonade van onze vrienden.
  • Dan gaan we een spelletje doen. Beachvolleybal, of badminton…
  • We hebben eigenlijk wel trek in een ijsje. Dus dat gaan we kopen en opeten.
  • Opeens zien we dat het al best laat is. We worden geroepen om te komen eten. Er is toestemming om een vuurtje op het strand te bouwen.
  • We zitten rond een knapperend vuurtje, met een marshmellow aan een stokje.
  • Het wordt al een beetje donker. We moeten opruimen en terug naar huis.
  • We kleden ons aan.
  • We lopen naar de trein.
  • In de trein vallen we bijna in slaap.
  • Wat een heerlijke dag!

Teacher in role

Teacher in role is een spelvorm bij acteren, oftewel bij toneelspelen. Een spelvorm is de manier waarop je toneelspeelt. Je kan bijvoorbeeld improviseren, een uitgeschreven tekst uitspelen, (panto)mime spelen, een tableau vivant neerzetten, maar je kan dus ook een teacher in role spel doen.

In een teacher in role spel speelt de leerkracht zelf mee in een bepaalde rol en stimuleert de leerlingen om mee te spelen, mee te denken en mee te acteren.

Lees verder onder het aangebonden materiaal.

Hieronder is materiaal te vinden waarbij teacher in role spel aan bod komt:

Filter op doelgroep
Filter op activiteit

Teacher in role spel is vooral in de onderbouw goed te gebruiken. Jonge kinderen spelen immers al heel vaak een rollenspel. Ze spelen bijvoorbeeld dat zij de ouders zijn en dat het kleine zusje dan “het kind” is. Ook ouders en grootouders doen al vaak mee met dit spel. Je ziet dat bijvoorbeeld bij samen winkeltje spelen. Papa is de klant en koopt iets bij het kind. Als papa dan wat sturing geeft aan het verhaal, is dat eigenlijk een teacher in role spel.

De simpelste vorm van teacher in role is misschien nog wel voor- en nadoen. In dat geval speelt de leerkracht dezelfde rol als de leerlingen. bijvoorbeeld: “nu gaan we allemaal springen als kikkers”, of “we kijken allemaal heel boos”. De leerkracht doet het voor… iedereen doet mee. Dit is een veilige manier voor kinderen om te acteren. Ze weten dat ze niets fout doen en het vraagt ook nog geen eigen initiatief.

Bij wat meer uitgewerkte teacher in role spelen, fantaseren de leerlingen zelf mee. Dan heeft de leerkracht een andere rol dan de leerlingen. Meestal is de leerkracht in ieder geval de verteller die richting geeft aan het verhaal dat uitgespeeld wordt. De leerkracht is bijvoorbeeld de hoofdpiet die de pietjes (de leerlingen) een taak geeft. Een leerkracht kan ook meerdere rollen spelen. Bijvoorbeeld zichzelf, maar ook de grote boze wolf. Het helpt om het andere personage dan iets van kostuum, of rekwisieten te geven, om de herkenbaarheid te vergroten.

Bij nog meer uitgebreide teacher in role spelen, hebben de leerlingen steeds meer een persoonlijke eigen inbreng. Er kunnen antwoorden gegeven worden, geïmproviseerd etc. Het verhaal kan zelfs samen vormgegeven worden, waardoor verschillende groepen tot een verschillend verhaal komen. Dit is een goede manier om samen te oefenen in “meegaan tijdens het improviseren, in plaats van tegenwerken.” Het brengt leerlingen ook verder in de activiteit samenwerken.

Het is belangrijk dat iedereen weet dat je niets “fout” kan doen, hoewel je een verhaal natuurlijk best bij mag sturen als er bijvoorbeeld iets gewelddadigs verzonnen wordt.

Leer de leerlingen meteen “groot” te spelen. Grote gebaren, duidelijke mimiek, flinke bewegingen, duidelijke klanken.

Kleuren van de regenboog

OB-MB-OBS

Op deze pagina vind je een verhaaltje en een liedje over de regenboog en haar kleuren. Het liedje kan rond Pasen gebruikt worden, maar ook rondom het thema pride, in de breedste zin van het woord: trots en vrij jezelf durven zijn. Natuurlijk kan het ook in een les die over het weer gaat.

Alle kleuren van de regenboog worden in de podcast genoemd. Je kan lekker op je stoel blijven zitten, terwijl juf Ellis een verhaal vertelt waarbij jij kan wegdromen. Probeer de vragen die ze stelt maar te beantwoorden. Gebruik je fantasie!

Podcast met een verhaaltje
Ingezongen versie van het liedje
Karaoke versie van het liedje

Eerst ging het regenen en daarna werd het droog.
Nu staat er in de lucht, een mooie regenboog.
wie heeft er met wasco haakjes in de lucht gezet?
Rood, oranje, geel en groen, blauw, indigo, violet.

Het is leuk om na deze les, de opdracht van het kleuren mengen te gaan doen:

De podcasts over kleuren mengen

Over de rode loper 2

Een voorbeeld van een acteeroefening van Kzing. Dit soort materiaal is onder andere op Kzing.tv te vinden. Dat is de meer uitgebreide onderwijssite van Kzing.

De rode loper

Wie loopt er allemaal over een rode loper? Ja, inderdaad, filmsterren, rockstars, bruiden, koningen en koninginnen… Beroemde mensen! Daar hebben we een leuke acteeroefening bij verzonnen.

Als je samen “doet alsof”, leer je elkaar goed kennen en vertrouwen. Het is daarom leuk om aan het begin van een schooljaar samen wat acteeroefeningen te doen. Zeker deze oefening, waarin jij jezelf kan voorstellen.

Heronder vind je een podcast, waarin deze acteeroefening stap voor stap wordt uitgelegd. Onderaan de pagina kan je de tekst van de podcast ook lezen.

In de onderbouw kan de juf of meester steeds het voorbeeld geven (teacher in role) en in de hogere groepen kunnen jullie je eigen fantasie gebruiken en zelf improviseren.

De tekst:

We gaan vandaag toneelspelen, of… met een mooi woord: acteren. Dat is een ander woord voor doen alsof. Als je acteert, speel je een rol. Je bent dus niet jezelf, maar je speelt dat je iemand anders bent. We gaan doen alsof we over een rode loper lopen. Die ligt er natuurlijk niet echt, dus we moeten doen alsof.

En vandaag spelen we mensen die over een rode loper lopen. Het is een serie oefeningen die we vaak doen bij Kzing. Veel leerlingen vinden het leuk om dit te doen. We hopen dat jullie er ook van genieten. Je hebt wel ruimte nodig voor deze oefening.

Om een rol goed te spelen, moet je je fantasie en je verstand gebruiken. Je moet nadenken hoe je die andere persoon gaat uitbeelden. Hoe kijkt iemand? Dat heet mimiek. Hoe beweegt iemand? Dat is iemands lichaamstaal. Hoe spreekt iemand? Dat is iemands dictie. Je fantaseert hoe jouw personage is en doet.

Om te acteren, moet je dus wel een beetje gek durven doen. Soms moeten andere mensen lachen, omdat ze het grappig vinden hoe jij iemand nadoet. Dat moet je eigenlijk niet kunnen schelen, want het betekent dat jij het heel goed doet.

Nou, genoeg gepraat. We gaan beginnen. Laten we dat doen met een simpele oefening. We doen alsof er een rode loper uitgerold is. Die loopt van de ene kant van de ruimte naar de andere.

Weet je wat een rode loper is? Dat is een soort lang, smal tapijt dat je uit kunt rollen.

Weet jij wanneer en waarom mensen een rode loper uitleggen? Dat doen ze vaak op een bijzonder moment, om belangrijke personen welkom te heten. Mensen die over de rode loper heengaan, zijn op dat moment belangrijk.

Het kunnen koningen of koninginnen zijn, of een bruid en een bruidegom. Want als zij trouwen, zijn zij die dag de belangrijkste personen. De rode loper wordt ook vaak uitgelegd voor filmsterren, als de eerste uitvoering van een film plaatsvindt. Dat heet “een première”. Dan staan er allemaal fotografen langs de kant die foto’s maken.

Zo, nu weten jullie genoeg en is het tijd voor opdracht 1

Opdracht 1

Stel je voor dat er in het lokaal waar jullie zijn een rode loper ligt, die van de ene kant van de zaal naar de andere is uitgerold. Ga allemaal achter elkaar in een rij staan. Zet deze podcast even stop en loop er achter elkaar overheen, op een gewone manier. Daarna luister je verder.

Opdracht 2

Hebben jullie dat gedaan? Dat was niet erg moeilijk, toch? Loop er nu Dan nog een keer overheen, maar dan allemaal op een grappige manier. Met een huppeltje, of een grappig loopje. In de onderbouw kan de juf of meester vooroplopen en het voordoen. De leerlingen kunnen achter juf of meester aangaan en de bewegingen nadoen. Maar in de hogere groepen kunnen jullie waarschijnlijk zelf wel verzinnen hoe je over de rode loper gaat. Wees creatief! Tot straks.

Opdracht 3

Hallo. Dat was nog niet zo lastig, toch? Omdat er nog geen publiek was, werd je nog niet zo bekeken. Maar…als je toneelspeelt, moet je er aan wennen dat je bekeken wordt. Dat vinden sommige mensen heel leuk, maar andere mensen vinden dat een beetje spannend. Dat geeft niet. Jij kan er echt wel aan wennen dat je bekeken wordt. Daar heb je heel veel aan. Want dan wordt het houden van een spreekbeurt, of een nieuwe groep binnenlopen, veel gemakkelijker voor je.

Nou, ik vertel de opdracht. De hele groep gaat nu zitten als publiek. Ze kijken dus naar de rode loper. Jullie gaan nu niet achter elkaar, maar één voor één over de rode loper, terwijl de rest kijkt. Je loopt heel rustig tot halverwege de rode loper.

Daar draai je je om naar je publiek en je zegt: Ik ben … dan noem je je naam. Je draait je weer terug en loopt heel rustig de rode loper af. Let op: niet rennen. En… eerst stilstaan voor je wat zegt. Kijk je publiek aan en praat rustig en duidelijk. Probeer het maar. Tot zo.

Opdracht 4

Lukte het? Waren er geen mensen die heel hard de loper afrenden? Durfde iedereen heel luid en duidelijk de eigen naam te noemen? Erg knap! Dit is de volgende opdracht. Je loopt op dezelfde manier over de rode loper, terwijl de rest toekijkt. Maar nu sta je halverwege de rode loper stil, je noemt je naam en je zegt daarna: “En dit is mijn voorkant…. waarbij je op je voorkant wijst”. Dan draai je je rustig om, zodat je met je achterkant naar je publiek staat. Dan zeg je: “En dit is mijn achterkant.” Vervolgens loop je weer rustig de rode loper af.

Ik zou dan dus zeggen: “Ik ben juf Ellis…” Dit is mijn voorkant. En dit is mijn achterkant.

Het is niet gek als je dit een beetje spannend vindt, hoor. Bijna iedereen vindt het niet prettig als hij niet ziet wat mensen doen. Toch is dit een belangrijke oefening. Tot zo!

Opdracht 5:

De volgende oefening is voor de onderbouw. De bovenbouwers mogen deze opdracht overslaan, behalve als jullie het leuk vinden om deze oefening ook te doen.

Eén kind loopt achter de leerkracht aan en doet hem of haar na. De rest van de kinderen is het publiek. Juf of meester gaat als verschillende dieren over de rode loper, bijvoorbeeld als beer, kikker, olifant, kangoeroe.. Het kind doet de juf of meester na. De andere kinderen klappen, als hun collega klaar is. Het is erg knap om dit te doen! Veel succes!

Opdracht 6.

Hai, hoe ging het? Durfde iedereen het? Heeft iedereen dit gedaan? Dat vinden wij sowieso al heel knap! De volgende oefeningen worden moeilijker. Misschien vindt de onderbouw het nu wel spannend genoeg geweest. Dan kan jullie juf of meester nu met deze podcast stoppen, hoor.

Tot slot gaan we er nu een spel van maken, door de oefening uit te breiden. Je doet alles wat we tot nu toe deden, maar je als je op de rode loper staat en je voor- en achterkant hebt laten zien ga je 3 dingen over jezelf vertellen.

Twee van die drie dingen moeten waar zijn en één heb je verzonnen. Bijvoorbeeld: -ik ben in 2012 geboren, -ik mis mijn achterste kies, doordat ik een keer van de fiets ben gevallen, -mijn konijn heet Flappie. Leerlingen die denken dat ze weten welke van die drie dingen niet waar is, steken hun vinger op. Jij geeft iemand een beurt en die mag zeggen wat hij denkt. Degene die het goed geraden heeft, mag daarna over de rode loper.

Zo leren jullie elkaar goed kennen!

Opdracht 7:

Voor dappere acteurs gaan we nog een stapje verder. We gaan op verschillende manieren over de rode loper lopen. Daar moet je je eigen fantasie bij gebruiken.

Iedereen kan bijvoorbeeld als fotomodel over de rode loper. Of je loopt als Sinterklaas over de rode loper. Of misschien wel als voetballer die het EK heeft gewonnen. De rest van de groep speelt fotograaf en maakt foto’s, met flitslicht. Luister je straks nog naar de laatste opdracht?

Veel plezier met de acteeroefeningen!

We eten fruit

OB-MB-BB

Een acteeroefening over fruit.

Een boomgaard…

Welke soorten fruit ken jij? Hoe groeien die soorten fruit?

Wat eet je het liefste en waarom? En wat vind je niet lekker en waarom?

We wandelen door een boomgaard.

Wat is dat?

In Hoorn heb je de Kersenboogerd. Het woord “boogerd” is een verbastering van “boomgaard.” Wat is een boomgaard?

Daar zien we fruitbomen.

Hoe groeit fruit eigenlijk?

We zien hoge appelbomen en lage appelbomen.

We pakken een ladder en zetten die tegen de hoogste boom.

Plotseling zegt de boom: als je mijn allerhoogste appel plukt, heb ik een verrassing.

We klimmen op de ladder en plukken de appel die het hoogste hangt.

De boom zegt: “Het is een toverappel. Als je hem vast hebt, krijgt hij je lieverlingskleur.”

Wat is jouw lievelingskleur?

“Eet hem maar op.” zegt de appel. En dan mag je een wens doen. Dan zorg ik dat die wens uitkomt.

Als de boom dat tegen jou zou zeggen, wat zou jij dan wensen?

We eten de appel op. Het sap druipt langs onze kin.

De boom vraagt:

“Hoe eet je druiven?

Hoe eet je pruimen?

Hoe eet je een mandarijntje?

Hoe eet je een banaantje?

Als we dat allemaal hebben laten zien, geven we de boom een knuffel.

We klimmen de ladder af.

Nou maar hopen dat onze wens werkelijkheid wordt!

Wintersporten

OB-MB-BB

We gaan acteren. Er zijn verschillende manieren om te acteren. In de onderbouw gebruiken we teacher in role. Dat betekent dat de juf of meester vertelt en dan samen met de leerlingen uitbeeldt wat er gezegd wordt. In de middenbouw en bovenbouw is één van de kinderen verteller in het verteltheater.

Alle andere spelers (behalve de verteller) gebruiken pantomime; dat is toneelspelen zonder woorden te gebruiken. Je gebruikt je lichaamstaal, gebaren en gezichtsuitdrukkingen.

We beelden de volgende sporten uit:

  • schaatsen
  • bobsleeën
  • langlaufen
  • skischansspringen
  • ijsdansen voor paren
  • snowboarden

In de onderbouw:

Juf of meester kan de rol van verslaggever spelen en vertellen welke sport de leerlingen moeten uitbeelden. Wat de leerkracht vertelt, moeten de kinderen uitbeelden.

In de middenbouw en bovenbouw:

  • Maak van te voren kaartjes met daarop de sporten
  • Maak groepjes van 3
  • Ieder groepje trekt een kaartje
  • De groepjes krijgen even de tijd om een pantomime te bedenken over een wintersportwedstrijd. De leerlingen beelden dat verhaaltje dus uit.
  • Eén leerling van het groepje is de verslaggever. Die mag wél praten en vertelt wat er uitgebeeld wordt.
  • Eén mooi moment in de wedstrijd laat hij/zij in slow motion terugkomen.
  • De mensen die kijken, mogen na elk toneelstukje tips geven (vertellen wat er verbeterd kan worden) en tops geven (wat al heel erg goed ging.
  • Als er tijd genoeg is, kan ieder groepje het stukje ook nog eens spelen, terwijl ze gebruik maken van wat ze geleerd hebben in de tips en tops.