Marcel Marceau en mime

OB-MB-BB-OBS-BBS

Mime is toneelspelen, zonder erbij te praten. Je gebruikt gezichtsuitdrukkingen en gebaren. Deze kunstvorm is afkomstig van de Grieken en Romeinen. Via de Commedia dell árte bleef de kunstvorm bestaan. Dat was een soort improvisatietheater dat tussen de 16e en 18e eeuw populair was in Italië. Je kent die kunstvorm misschien wel door de mooie maskers. Het waren serieuze en grappige verhalen. Er waren personages zoals de harlekijn en Pantalone. Je ziet de personages nog rond Carnaval. Zeker in Venetië.

In de 19e eeuw verdween de kunstvorm, maar in de 20e eeuw is het teruggekomen. Dat kwam onder andere door Marcel Marceau. Dit was het pseudoniem van Marcel Mangel. (1923-2007). Marcel was een joodse, Franse mimespeler. Kijk maar eens hoe hij mimet.

Marcel had veel fantasie als kleine jongen. Toen hij meegenomen werd naar de bioscoop, draaide daar “stomme” films. Dat zijn films waarin niet gesproken wordt. Een voorbeeld van een artiest uit die stomme films, is Charlie Chaplin.

In de Tweede Wereldoorlog moest het gezin van Marce vluchten. Hij ging bij het verzet. Hij nam de naam “Marceau” als geheime naam. Hij kon heel goed tekenen en maakte documenten na. Zo hielp hij Joodse kinderen verbergen. Zijn vader overleed in een oorlogskamp.

Marceau ging steeds meer acteren. Hij woonde in een huis waar Joodse kinderen werden opgevangen. Hij deed voor hen Charlie Chaplin na. Na de bevrijding van Parijs trad hij heel vaak op voor de troepen van de geallieerde soldaten.

In 1946 kon hij eindelijk naar de toneelschool. Hij kreeg les van een beroemde mimespeler. Hij werd niet alleen mimespeler, maar ook illustrator.

In 1947 verzon hij “Bip”. Bip was een verdrietige clown, met een wit gezicht. Bip beleefde allerlei avonturen.

Hij heeft zelfs een mimegezelschap opgericht en begon een mimeschool. Doordat er niet gesproken wordt bij mime, kon iedereen in de wereld hem begrijpen. Daardoor werd hij heel populair. Hij is wel 84 jaar oud geworden.

Zelf mime spelen

Middenbouw:

teacher in role. Beeldt het volgende uit:

  • appel eten
  • ladder opklimmen
  • een hek schilderen
  • iemand boos toespreken
  • kijken of er iets onder je schoen zit
  • ramen lappen
  • fietsen
  • zwemmen
  • de hond uitlaten
  • iemand roepen
  • enz.

Bovenbouw:

Maak duo’s en verzin een mimeverhaal dat past in de tijd van het jaar waarin je je bevindt. Met kerst kan het een kerstmime zijn; rond de zomervakantie een vakantiemime, etc.

Rondom mime en pantomime

Mime en pantomime zijn spelvormen bij acteren, oftewel bij toneelspelen. Een spelvorm is de manier waarop je toneelspeelt. Je kan bijvoorbeeld improviseren, een uitgeschreven tekst uitspelen, een tableau vivant neerzetten, maar je kan ook mime gebruiken.

Je gebruikt bij mime en pantomime geen teksten, geen woorden, maar ook geen spulletjes (geen rekwisieten, of attributen). Je beeldt een persoon (personage), een situatie of iets wat je doet (een handeling) uit, met behulp van je bewegingen, je mimiek (gezichtsuitdrukkingen) en je houdingen. Die drie dingen horen bij je lichaamstaal. Een mimespeler beeldt meestal gedachten en emoties uit. Bij pantomime wordt een heel verhaal uitgebeeld. Bij mime en pantomime moet je “groot” spelen, want dan ziet en begrijpt je publiek je beter.

Hieronder vind je materiaal waarin mime of pantomime een rol speelt:

Filter op doelgroep
Filter op activiteit

Improviserend acteren

Improviseren is een spelvorm bij acteren, oftewel bij toneelspelen. Een spelvorm is de manier waarop je toneelspeelt. Je kan bijvoorbeeld mime spelen, een uitgeschreven tekst uitspelen, een tableau vivant neerzetten, maar je kan ook improviseren.

Improviseren is een manier van toneelspelen waarbij de deelnemers van te voren niet weten welke kant het verhaal op zal gaan. Iedereen mag ter plekke zelf bedenken hoe te reageren op het spel van een ander.

Onder de voorbeelden van improvisatieopdrachten, vind je meer uitleg over improviserend acteren.

Filter op doelgroep
Filter op activiteit

Om te kunnen improviseren, moet je lekker associëren (bepaalde dingen met elkaar in verband brengen, op iets voortborduren) en durven fantaseren (de realiteit loslaten). Het belangrijkste van improviseren is, meegaan met wat de ander zegt of doet en het spel niet blokkeren.

  • Geef niet alleen ja- of nee-antwoorden
  • Ontken niet wat een ander zegt. Als iemand bijvoorbeeld zegt: “Hou eens op met dat stampvoeten” ontstaat er een leukere scène als je speelt dat je gestampvoet hebt, dan wanneer je zegt: “Dat doe ik niet.” In het laatste geval ligt de scène stil.
  • Laat je tegenspelers “shinen”. Improvisatie is geen wedstrijd in wie de leukste is.

Hieronder vind je materiaal rondom improvisatie:

Improvisatieoefeningen kan je het beste doen met wat oudere of meer gevorderde leerlingen. Het is ook fijn als de deelnemers elkaar vertrouwen. Er zijn namelijk best wat leerlingen die improviseren eng vinden en er een beetje van dichtklappen. Ze zijn bang dat ze niet direct goed kunnen reageren op wat een ander zegt of doet, of ze zijn bang dat ze niet grappig kunnen zijn. Bepaalde programma’s op de tv hebben namelijk de indruk gewekt dat dat moet, maar een improvisatie hoeft niet perse grappig te zijn.

Om je voor te bereiden op improviseren, kan je eerst een opwarming doen. Bijvoorbeeld een rondje associëren, of emoties uitbeelden in stappen, of een bewegingsspel waarbij je de beweging van een ander overneemt, een oefening in groot en klein spel, of een jabbertalk oefening.

Improviseren helpt je verder op de leerlijn samenwerken. Je leert er ook beter door samenwerken en communiceren.


Teacher in role

Teacher in role is een spelvorm bij acteren, oftewel bij toneelspelen. Een spelvorm is de manier waarop je toneelspeelt. Je kan bijvoorbeeld improviseren, een uitgeschreven tekst uitspelen, (panto)mime spelen, een tableau vivant neerzetten, maar je kan dus ook een teacher in role spel doen.

In een teacher in role spel speelt de leerkracht zelf mee in een bepaalde rol en stimuleert de leerlingen om mee te spelen, mee te denken en mee te acteren.

Lees verder onder het aangebonden materiaal.

Hieronder is materiaal te vinden waarbij teacher in role spel aan bod komt:

Filter op doelgroep
Filter op activiteit

Teacher in role spel is vooral in de onderbouw goed te gebruiken. Jonge kinderen spelen immers al heel vaak een rollenspel. Ze spelen bijvoorbeeld dat zij de ouders zijn en dat het kleine zusje dan “het kind” is. Ook ouders en grootouders doen al vaak mee met dit spel. Je ziet dat bijvoorbeeld bij samen winkeltje spelen. Papa is de klant en koopt iets bij het kind. Als papa dan wat sturing geeft aan het verhaal, is dat eigenlijk een teacher in role spel.

De simpelste vorm van teacher in role is misschien nog wel voor- en nadoen. In dat geval speelt de leerkracht dezelfde rol als de leerlingen. bijvoorbeeld: “nu gaan we allemaal springen als kikkers”, of “we kijken allemaal heel boos”. De leerkracht doet het voor… iedereen doet mee. Dit is een veilige manier voor kinderen om te acteren. Ze weten dat ze niets fout doen en het vraagt ook nog geen eigen initiatief.

Bij wat meer uitgewerkte teacher in role spelen, fantaseren de leerlingen zelf mee. Dan heeft de leerkracht een andere rol dan de leerlingen. Meestal is de leerkracht in ieder geval de verteller die richting geeft aan het verhaal dat uitgespeeld wordt. De leerkracht is bijvoorbeeld de hoofdpiet die de pietjes (de leerlingen) een taak geeft. Een leerkracht kan ook meerdere rollen spelen. Bijvoorbeeld zichzelf, maar ook de grote boze wolf. Het helpt om het andere personage dan iets van kostuum, of rekwisieten te geven, om de herkenbaarheid te vergroten.

Bij nog meer uitgebreide teacher in role spelen, hebben de leerlingen steeds meer een persoonlijke eigen inbreng. Er kunnen antwoorden gegeven worden, geïmproviseerd etc. Het verhaal kan zelfs samen vormgegeven worden, waardoor verschillende groepen tot een verschillend verhaal komen. Dit is een goede manier om samen te oefenen in “meegaan tijdens het improviseren, in plaats van tegenwerken.” Het brengt leerlingen ook verder in de activiteit samenwerken.

Het is belangrijk dat iedereen weet dat je niets “fout” kan doen, hoewel je een verhaal natuurlijk best bij mag sturen als er bijvoorbeeld iets gewelddadigs verzonnen wordt.

Leer de leerlingen meteen “groot” te spelen. Grote gebaren, duidelijke mimiek, flinke bewegingen, duidelijke klanken.

Over de rode loper 1

OB-MB-BB-OSO-BBS

Als je beroemde mensen wil zien, kun je eens gaan kijken naar een plek waar beroemdheden over de rode loper lopen. De mensen die in beeld komen, zijn voorbeelden van een bepaald groep. Het gaat dus om hun beroep, niet om de naam van die personen. Hoewel de bovenbouw het liedje misschien wat simpel vindt, kan het wel even snel gezongen worden als introductie van de acteerles.

Een ingezongen versie van het lied

Over de rode loper.
Ben ik goed te zien?
Klik, klak, een foto.
Ken je mij misschien?

De karaoke versie van het liedje

Waar komt het gebruik van lopen over de rode loper vandaan?

Het is niet helemaal zeker waar het gebruik van “de rode loper” vandaan komt. Er wordt beweerd dat er een “purperen loper” voorkwam in een Grieks toneelstuk uit 458 voor Christus. Dat stuk heette Agamemnon. Die koning was steeds in oorlog met andere volkeren, tijdens de Trojaanse oorlogen. Zijn vrouw baalde daar van. Zij zat steeds alleen thuis. Om te zorgen dat hij weer kon varen en wind in zijn zeilen kreeg, offerde hij zijn dochter op aan de goden. Om het nog erger te maken nam Agamemnon een van zijn liefjes (Cassandra) mee naar huis. Clytaimnestra was er klaar mee. Ze rolde een donkerrode loper uit… zo rood als bloed en vermoordde haar man en zijn minnares.

In 1821 zou President Monroe van de V.S. van een boot stappen, op een rode loper. Dat vond het publiek prachtig.

In 1902 leidden de spoorwegen van New York belangrijke mensen naar hun wagon over een rode loper.

De rode loper werd vanaf die tijd gebruikt om ervoor te zorgen dat mensen zich bijzonder voelden.

Vanaf 1922 gebeurde dat in Hollywood het eerst voor de premère van de film Robin Hood. Vanaf die tijd bracht de rode loper glitter en glamour in Hollywood. Dat paste natuurlijk ook goed in Hollywood.

Mensen vonden het leuk om naar zo’n rode loper gebeurtenis te gaan, want daar kon je beroemdheden zien.

In 1961 ging men de rode loper gebruiken bij het uitreiken van de filmprijzen; de Oscars.

Tegenwoordig wordt de rode loper heel vaak uit de kast gehaald. Bijvoorbeeld bij bruiloften, of bij eindexamengala’s.

Kijk eens naar dit filmpje en bedenk wat voor soort mensen over de rode loper lopen.

Voor het acteer-gedeelte van deze les, kun je op deze pagina kijken:

Over de rode loper, acteren

Over de rode loper 2

Een voorbeeld van een acteeroefening van Kzing. Dit soort materiaal is onder andere op Kzing.tv te vinden. Dat is de meer uitgebreide onderwijssite van Kzing.

De rode loper

Wie loopt er allemaal over een rode loper? Ja, inderdaad, filmsterren, rockstars, bruiden, koningen en koninginnen… Beroemde mensen! Daar hebben we een leuke acteeroefening bij verzonnen.

Als je samen “doet alsof”, leer je elkaar goed kennen en vertrouwen. Het is daarom leuk om aan het begin van een schooljaar samen wat acteeroefeningen te doen. Zeker deze oefening, waarin jij jezelf kan voorstellen.

Heronder vind je een podcast, waarin deze acteeroefening stap voor stap wordt uitgelegd. Onderaan de pagina kan je de tekst van de podcast ook lezen.

In de onderbouw kan de juf of meester steeds het voorbeeld geven (teacher in role) en in de hogere groepen kunnen jullie je eigen fantasie gebruiken en zelf improviseren.

De tekst:

We gaan vandaag toneelspelen, of… met een mooi woord: acteren. Dat is een ander woord voor doen alsof. Als je acteert, speel je een rol. Je bent dus niet jezelf, maar je speelt dat je iemand anders bent. We gaan doen alsof we over een rode loper lopen. Die ligt er natuurlijk niet echt, dus we moeten doen alsof.

En vandaag spelen we mensen die over een rode loper lopen. Het is een serie oefeningen die we vaak doen bij Kzing. Veel leerlingen vinden het leuk om dit te doen. We hopen dat jullie er ook van genieten. Je hebt wel ruimte nodig voor deze oefening.

Om een rol goed te spelen, moet je je fantasie en je verstand gebruiken. Je moet nadenken hoe je die andere persoon gaat uitbeelden. Hoe kijkt iemand? Dat heet mimiek. Hoe beweegt iemand? Dat is iemands lichaamstaal. Hoe spreekt iemand? Dat is iemands dictie. Je fantaseert hoe jouw personage is en doet.

Om te acteren, moet je dus wel een beetje gek durven doen. Soms moeten andere mensen lachen, omdat ze het grappig vinden hoe jij iemand nadoet. Dat moet je eigenlijk niet kunnen schelen, want het betekent dat jij het heel goed doet.

Nou, genoeg gepraat. We gaan beginnen. Laten we dat doen met een simpele oefening. We doen alsof er een rode loper uitgerold is. Die loopt van de ene kant van de ruimte naar de andere.

Weet je wat een rode loper is? Dat is een soort lang, smal tapijt dat je uit kunt rollen.

Weet jij wanneer en waarom mensen een rode loper uitleggen? Dat doen ze vaak op een bijzonder moment, om belangrijke personen welkom te heten. Mensen die over de rode loper heengaan, zijn op dat moment belangrijk.

Het kunnen koningen of koninginnen zijn, of een bruid en een bruidegom. Want als zij trouwen, zijn zij die dag de belangrijkste personen. De rode loper wordt ook vaak uitgelegd voor filmsterren, als de eerste uitvoering van een film plaatsvindt. Dat heet “een première”. Dan staan er allemaal fotografen langs de kant die foto’s maken.

Zo, nu weten jullie genoeg en is het tijd voor opdracht 1

Opdracht 1

Stel je voor dat er in het lokaal waar jullie zijn een rode loper ligt, die van de ene kant van de zaal naar de andere is uitgerold. Ga allemaal achter elkaar in een rij staan. Zet deze podcast even stop en loop er achter elkaar overheen, op een gewone manier. Daarna luister je verder.

Opdracht 2

Hebben jullie dat gedaan? Dat was niet erg moeilijk, toch? Loop er nu Dan nog een keer overheen, maar dan allemaal op een grappige manier. Met een huppeltje, of een grappig loopje. In de onderbouw kan de juf of meester vooroplopen en het voordoen. De leerlingen kunnen achter juf of meester aangaan en de bewegingen nadoen. Maar in de hogere groepen kunnen jullie waarschijnlijk zelf wel verzinnen hoe je over de rode loper gaat. Wees creatief! Tot straks.

Opdracht 3

Hallo. Dat was nog niet zo lastig, toch? Omdat er nog geen publiek was, werd je nog niet zo bekeken. Maar…als je toneelspeelt, moet je er aan wennen dat je bekeken wordt. Dat vinden sommige mensen heel leuk, maar andere mensen vinden dat een beetje spannend. Dat geeft niet. Jij kan er echt wel aan wennen dat je bekeken wordt. Daar heb je heel veel aan. Want dan wordt het houden van een spreekbeurt, of een nieuwe groep binnenlopen, veel gemakkelijker voor je.

Nou, ik vertel de opdracht. De hele groep gaat nu zitten als publiek. Ze kijken dus naar de rode loper. Jullie gaan nu niet achter elkaar, maar één voor één over de rode loper, terwijl de rest kijkt. Je loopt heel rustig tot halverwege de rode loper.

Daar draai je je om naar je publiek en je zegt: Ik ben … dan noem je je naam. Je draait je weer terug en loopt heel rustig de rode loper af. Let op: niet rennen. En… eerst stilstaan voor je wat zegt. Kijk je publiek aan en praat rustig en duidelijk. Probeer het maar. Tot zo.

Opdracht 4

Lukte het? Waren er geen mensen die heel hard de loper afrenden? Durfde iedereen heel luid en duidelijk de eigen naam te noemen? Erg knap! Dit is de volgende opdracht. Je loopt op dezelfde manier over de rode loper, terwijl de rest toekijkt. Maar nu sta je halverwege de rode loper stil, je noemt je naam en je zegt daarna: “En dit is mijn voorkant…. waarbij je op je voorkant wijst”. Dan draai je je rustig om, zodat je met je achterkant naar je publiek staat. Dan zeg je: “En dit is mijn achterkant.” Vervolgens loop je weer rustig de rode loper af.

Ik zou dan dus zeggen: “Ik ben juf Ellis…” Dit is mijn voorkant. En dit is mijn achterkant.

Het is niet gek als je dit een beetje spannend vindt, hoor. Bijna iedereen vindt het niet prettig als hij niet ziet wat mensen doen. Toch is dit een belangrijke oefening. Tot zo!

Opdracht 5:

De volgende oefening is voor de onderbouw. De bovenbouwers mogen deze opdracht overslaan, behalve als jullie het leuk vinden om deze oefening ook te doen.

Eén kind loopt achter de leerkracht aan en doet hem of haar na. De rest van de kinderen is het publiek. Juf of meester gaat als verschillende dieren over de rode loper, bijvoorbeeld als beer, kikker, olifant, kangoeroe.. Het kind doet de juf of meester na. De andere kinderen klappen, als hun collega klaar is. Het is erg knap om dit te doen! Veel succes!

Opdracht 6.

Hai, hoe ging het? Durfde iedereen het? Heeft iedereen dit gedaan? Dat vinden wij sowieso al heel knap! De volgende oefeningen worden moeilijker. Misschien vindt de onderbouw het nu wel spannend genoeg geweest. Dan kan jullie juf of meester nu met deze podcast stoppen, hoor.

Tot slot gaan we er nu een spel van maken, door de oefening uit te breiden. Je doet alles wat we tot nu toe deden, maar je als je op de rode loper staat en je voor- en achterkant hebt laten zien ga je 3 dingen over jezelf vertellen.

Twee van die drie dingen moeten waar zijn en één heb je verzonnen. Bijvoorbeeld: -ik ben in 2012 geboren, -ik mis mijn achterste kies, doordat ik een keer van de fiets ben gevallen, -mijn konijn heet Flappie. Leerlingen die denken dat ze weten welke van die drie dingen niet waar is, steken hun vinger op. Jij geeft iemand een beurt en die mag zeggen wat hij denkt. Degene die het goed geraden heeft, mag daarna over de rode loper.

Zo leren jullie elkaar goed kennen!

Opdracht 7:

Voor dappere acteurs gaan we nog een stapje verder. We gaan op verschillende manieren over de rode loper lopen. Daar moet je je eigen fantasie bij gebruiken.

Iedereen kan bijvoorbeeld als fotomodel over de rode loper. Of je loopt als Sinterklaas over de rode loper. Of misschien wel als voetballer die het EK heeft gewonnen. De rest van de groep speelt fotograaf en maakt foto’s, met flitslicht. Luister je straks nog naar de laatste opdracht?

Veel plezier met de acteeroefeningen!

Lekker doen alsof

OB-MB-BB-SO

Acteren is een ander woord voor “doen alsof”. Je kan dat natuurlijk op een echt podium doen, maar je kan het ook gewoon lekker thuis doen. Jongere kinderen spelen wel eens dat ze “zogenaamd” iemand zijn. Dat is ook acteren. Als je acteert, stel je je voor hoe het is om iemand anders te zijn. Je doet net alsof je die persoon bent. Daar leer je heel veel van.

Lekker doen alsof. Zogenaamd iemand zijn.

Dus niet echt. Alleen maar voor de lol.

Laat zien wat je voelt en wat je bedoelt.

Luister.. ik fluister… je rol.

Uitwerking

Je zingt het lied. In de tussenstukjes beeld je iets uit. Misschien de voorbeelden van het liedje, maar misschien ook wel iets of iemand anders.

Misschien kunnen jullie er een raadspel van maken. Iemand speelt een bepaalde rol en de rest moet raden wie dat kind uitbeeldt. De leerling die een rol gespeeld heeft, mag nu in het oor van de volgende leerling fluisteren wat of wie die leerling moet uitbeelden. In de bovenbouw kan je ervoor kiezen om beroemdheden uit te beelden. Een leerkracht kan ook namen op kaartjes schrijven.

Allemaal acteren

D

Samen acteren met uw groep? Gewoon doen!

Als docent wil je je leerlingen graag in aanraking brengen met de basis van allerlei muzische activiteiten. Wie weet is er wel iemand die zo zijn/haar talent ontdekt! Drama is een van die muzische activiteiten.

Je hoeft zelf niet goed te zijn in acteren om ermee aan de gang te gaan. Je hoeft alleen maar samen met je groep op zoek te gaan naar manieren om je lijf, gezicht en stem te gebruiken om emoties en handelingen weer te geven.

Waarom?  

Veel kinderen houden van doen alsof en voelen van nature intrinsieke motivatie voor acteeroefeningen.

In het acteren kunnen betekenisvolle onderwerpen aan bod komen. Daardoor is acteren heel geschikt om vakoverstijgend ingezet te worden.

U kunt bijvoorbeeld spelen wat er met iemand gebeurt die altijd boos is. U kunt een toneelspel doen rondom rouw en verlies, of rondom pestgedrag. Zo worden sommige onderwerpen makkelijker bespreekbaar.

Door te acteren worden leerlingen zich bewust van het gebruik van lichaamstaal, mimiek en dictie. Ze zien hoe andere mensen reageren op bepaalde lichaamstaal, mimiek en dictie. Ze krijgen zo meer instrumenten om emoties te laten zien en zich te verwoorden.

Door te acteren, train je inlevingsvermogen. Wanneer iemand een andere rol speelt, stapt hij of zij als het ware in de schoenen van een ander.

Leerlingen leren ook wat een goede dialoog is. Ze begrijpen dat luisteren meer is dan “wachten tot jij iets mag zeggen.” Ze leren bovendien hoe je een scène kan laten voortduren of afkappen.

Als je kinderen helpt bij het uitproberen van verschillende rollen, geef je hen een instrument om ander gedrag uit te proberen, te beleven en te begrijpen. Dat komt hen in het dagelijks leven, in verschillende sociale situaties, erg goed van pas.

In de bovenbouw leren ze ook dat “status” van belang is. Leerlingen ervaren dat zij op verschillende manieren kunnen reageren op gedrag van een ander. Z leren improviseren en hun ervaringen in te zetten om eens van insteek te veranderen.

Leerlingen leren hun fantasie gebruiken als ze scènes bedenken, of improviseren. Dat traint hun slagvaardigheid in het dagelijks leven, waarbij snel schakelen en het aanpassen van je gedrag soms nodig is.

Kinderen leren de betekenis van de 5 w’s : wie, wat, waar, waarom en wanneer en de ene h: hoe. Dat wordt opgebouwd in de loop van hun schoolloopbaan. Ze leren ook dat een verhaal een begin, midden en einde heeft. In de hogere groepen leren ze de opbouw in scènes kennen. Het begrip hiervan is onder andere van groot belang voor het begrijpend lezen en het maken van stelopdrachten.

improviseren

Een groep die samen toneelspeelt, wordt vaak een hechtere groep. Iedereen snapt dat je elkaar moet vertrouwen, om echt voluit te durven acteren. Bij acteren, moet je immers vaak best “gek” durven doen. Je wil zelf niet uitgelachen worden en snapt ook al gauw dat het niet werkt als jij zelf wel anderen uitlacht.

Kinderen leren samenwerken. Ze leren elkaar te ondersteunen in scènes. Groepjes helpen het kind dat wat minder durft meestal goed, door hen een passende rol te geven. (De groep moet wel, want anders lukt de opdracht niet.)

Samen acteren, helpt kinderen ook het verschil te begrijpen tussen “collega’s” zijn, of beste vrienden. Het eerste is absoluut verplicht bij samen toneelspelen, het tweede is een keuze.

Leerlingen lerend duidelijker spreken, wat heel belangrijk is als je jezelf moet presenteren.

Ze leren ook dat iedereen belangrijk is in een stuk en dat je ook moet acteren als je geen zinnen hebt. Daarvoor is stil spel heel erg belangrijk en  daar heb je lichaamstaal, inlevingsvermogen en mimiek voor nodig.

Spelvormen

Er zijn veel spelvormen waar je mee aan de gang kunt gaan:

  • Jabbertalk
  • Teacher in role
  • Fantaseren
  • Improviseren
  • Mime
  • Hoorspel
  • Tableau vivant
  • Spiegelspel
  • Dialoogspel
  • Poppenspel
  • Hoorspel
  • Kijken naar acteren

Voor jongere kinderen zijn spiegelspelen en teacher in role spelen heel geschikt, omdat daar in een kortdurende, veilige context lichaamstaal, mimiek en dictie geoefend kunnen worden. Het is belangrijk dat de leerlingen eerst leren om zich vrij te uiten, zonder dat er al te veel persoonlijke feedback wordt gegeven.

Vanaf de middenbouw ongeveer kunnen leerlingen zelfstandig kleine stukjes verhaal bedenken, naar elkaars verhalen kijken en erop reflecteren. Ze werken met “wie, wat en waar..” Het is nuttig als ze elkaar “tips en tops”  geven, want leren omgaan met kritiek hoort bij het leven. Er wordt gelet op duidelijk spreken en bewegen in de richting van het publiek.

Hoe ouder de kinderen zijn, hoe meer ze zelf kunnen invullen. Jongere groepen hebben doorgaans meer kaders nodig. In hogere groepen kunnen kinderen doorgaans ook beter improviseren. Een meerkunner, kun je ook eens de regie geven. Of je kiest er juist voor om een kind dat in de groep geen hoge sociale status heeft eens de regie te laten nemen.

Omdat je streeft naar succeservaringen (die stimuleren de motivatie immers) moet je pas met improviseren beginnen als de groep er klaar voor is. Gebruik dan eerst korte opdrachten waarin je spelvormen kunt uitproberen. Kijk hoe ver je kan gaan. Sommige groepen kunnen meer dan je denkt.

Laat de leerlingen ook voor elkaar voorspelen. Zo ervaren ze wat het is om te spelen voor publiek.

Door te acteren, leer je je te presenteren.

Wij zijn absoluut overtuigd van het belang om met kinderen acteeroefeningen te doen, want door te acteren, leren mensen de beste versie van henzelf voor het voetlicht te brengen en krijgen zij meer positieve aandacht.

Wie is de baas?

MB hoogste groep-BB

In een scène van een verhaal heeft een bepaalde speler een bepaalde status, oftewel een bepaalde “belangrijkheid.” Kijk eens naar de volgende sketch. Wie is hier de baas?

De sketch wordt gespeeld door André van Duin en Frans van Dusschoten.

André van Duin speelt een typetje.

Eigenlijk bestaan er geen hoofdrolspelers. Elke speler is van groot belang! Als de acteurs en actrices er niet allemaal zijn, kan het stuk niet gespeeld worden. Ook als je niet veel zinnen hebt, moet je toneelspelen zo gauw je op het podium staat. Je gebruikt dan stil spel. Je reageert zonder te praten op alles wat er gebeurt.

Maar er is dus wel statusverschil tussen de personages. Een goede acteur gebruikt de status van zijn/haar personage en beeldt dat goed uit.

Soms veranderen spelers van status, doordat er iets in de scène gebeurt. Dat kan heel grappig zijn. Soms worden de rollen zelfs helemaal omgedraaid. Stel je bijvoorbeeld voor dat iemand een kind speelt dat niks mag terugzeggen tegen zijn moeder. Dan komt oma langs en die behandelt de moeder als een kind, waardoor de moeder niks mag zeggen en het (klein)kind wel. 

Er zijn twee soorten van status:

  1. Wie heeft er in het echte leven meer te vertellen? (De sociale status) De koning heeft meer te vertellen dan zijn lakeien. De honkbaltrainer heeft meer te vertellen dan de kinderen die honkbal spelen.
  2. Wie heeft er in de scène meer te vertellen? (De echte status in de scène). Je moet dan goed nadenken over de relatie tussen de mensen in de scène. Wie heeft het echt voor het zeggen?

Als je de verschillen tussen de statussen goed laat zien, terwijl je speelt, wordt de scène duidelijker en grappiger. Daarom moet je goed nadenken hoe je je status (de status van de rol die je speelt) goed uitbeeldt. Hoe meer je opgaat in je rol en hoe meer je laat zien wie je speelt, hoe leuker het wordt.

Samen met je medespelers moet je het verschil in relatie laten zien aan je publiek. Je moet dus goed samenwerken. Als je weet dat er een statusverandering is en jouw personage is eerst belangrijk, maar later niet, moet je daar wel in meegaan en dat goed laten zien. Je moet natuurlijk niet tegenwerken en toch de baas proberen te blijven spelen.

Hoe kun je status laten zien? Kijk nu nog eens naar deze sketch van André van Duin en Frans van Dusschoten. Wie is de baas in het begin? En in het midden? En aan het eind? Hoe weet je dat?

Je kan status laten zien door:

  • lichaamstaal: trots, borst vooruit of met gebogen hoofd of weg kijkend. Mensen met een lagere status kunnen ook terugdeinzen voor mensen met een hogere status.
  • mimiek: hoe kijk je? Bang, arrogant etc.
  • dictie: hoe je iets zegt: luid en duidelijk of zachtjes, hakkelend.

Als je met een grote groep bent, kunnen jullie je verdelen in groepjes van drie personen.

Ieder groepje krijgt een kaartje met daarop de drie rollen. Die moeten jullie zelf verdelen.

Bedenk daarna een scène waarin de status duidelijk wordt.

In het verhaal moet dan iets gebeuren, waardoor de rollen omgedraaid worden en de status verandert.

Je kan de opdracht extra moeilijk maken door af te spreken dat je in “jabbertalk” gesproken moet worden. Dat is geen echte taal, maar klanken zoals de Zweedse kok uit de Muppetshow. Verzinklanken.  Dan moet je nog meer gebruik maken van lichaamstaal en mimiek.

Ideetjes voor de kaartjes:

  1. Marktkoopman die gewoon verkoopt
  2. Marktkoopman die bijna niks verkoopt
  3. Marktkoopman die veel verkoopt
  1. Klant
  2. Baas van het restaurant
  3. Ober
  1. Deftige dame
  2. Marktkoopman
  3. Niet zo deftige dame
  1. Agent
  2. Iemand van wie iets gestolen wordt
  3. Een zwerver
  1. Slager
  2. Slagersvrouw
  3. Slagerskind
  1. Baby poes (kitten)
  2. Stoere poes
  3. Bange poes
  1. Iemand die geweldig goed kan zingen
  2. Jurylid bij The Voice
  3. Iemand die vals zingt
  1. Hele goede skater
  2. Minder goede skater
  3. Iemand die niet kan skaten
  1. Filmster
  2. Beroemde journalist die een interview wil afnemen
  3. Niet zo beroemde journalist, die een interview wil afnemen
  1. Orgelman
  2. Iemand die orgelmuziek prachtig vindt
  3. Iemand die orgelmuziek niet mooi vindt
  1. Directeur
  2. Werknemer
  3. Stagiaire
  1. Jarige
  2. Beste vriendin van de jarige
  3. Zus van de jarige
  1. Bazigste kind van de buurt
  2. Kind dat niet bazig is, maar ook niet bang
  3. Bang kind
  1. Moeder
  2. Lieve dokter
  3. Bang kind
  1. Leraar
  2. Slimme leerling
  3. Leerling die het niet snapt
  1. Wielrenner die altijd wint
  2. Verslaggever die interviewt
  3. Wielrenner die altijd verliest

Wintersporten

OB-MB-BB

We gaan acteren. Er zijn verschillende manieren om te acteren. In de onderbouw gebruiken we teacher in role. Dat betekent dat de juf of meester vertelt en dan samen met de leerlingen uitbeeldt wat er gezegd wordt. In de middenbouw en bovenbouw is één van de kinderen verteller in het verteltheater.

Alle andere spelers (behalve de verteller) gebruiken pantomime; dat is toneelspelen zonder woorden te gebruiken. Je gebruikt je lichaamstaal, gebaren en gezichtsuitdrukkingen.

We beelden de volgende sporten uit:

  • schaatsen
  • bobsleeën
  • langlaufen
  • skischansspringen
  • ijsdansen voor paren
  • snowboarden

In de onderbouw:

Juf of meester kan de rol van verslaggever spelen en vertellen welke sport de leerlingen moeten uitbeelden. Wat de leerkracht vertelt, moeten de kinderen uitbeelden.

In de middenbouw en bovenbouw:

  • Maak van te voren kaartjes met daarop de sporten
  • Maak groepjes van 3
  • Ieder groepje trekt een kaartje
  • De groepjes krijgen even de tijd om een pantomime te bedenken over een wintersportwedstrijd. De leerlingen beelden dat verhaaltje dus uit.
  • Eén leerling van het groepje is de verslaggever. Die mag wél praten en vertelt wat er uitgebeeld wordt.
  • Eén mooi moment in de wedstrijd laat hij/zij in slow motion terugkomen.
  • De mensen die kijken, mogen na elk toneelstukje tips geven (vertellen wat er verbeterd kan worden) en tops geven (wat al heel erg goed ging.
  • Als er tijd genoeg is, kan ieder groepje het stukje ook nog eens spelen, terwijl ze gebruik maken van wat ze geleerd hebben in de tips en tops.