Improviserend acteren

Improviseren is een spelvorm bij acteren, oftewel bij toneelspelen. Een spelvorm is de manier waarop je toneelspeelt. Je kan bijvoorbeeld mime spelen, een uitgeschreven tekst uitspelen, een tableau vivant neerzetten, maar je kan ook improviseren.

Improviseren is een manier van toneelspelen waarbij de deelnemers van te voren niet weten welke kant het verhaal op zal gaan. Iedereen mag ter plekke zelf bedenken hoe te reageren op het spel van een ander.

Onder de voorbeelden van improvisatieopdrachten, vind je meer uitleg over improviserend acteren.

Filter op doelgroep
Filter op activiteit

Om te kunnen improviseren, moet je lekker associëren (bepaalde dingen met elkaar in verband brengen, op iets voortborduren) en durven fantaseren (de realiteit loslaten). Het belangrijkste van improviseren is, meegaan met wat de ander zegt of doet en het spel niet blokkeren.

  • Geef niet alleen ja- of nee-antwoorden
  • Ontken niet wat een ander zegt. Als iemand bijvoorbeeld zegt: “Hou eens op met dat stampvoeten” ontstaat er een leukere scène als je speelt dat je gestampvoet hebt, dan wanneer je zegt: “Dat doe ik niet.” In het laatste geval ligt de scène stil.
  • Laat je tegenspelers “shinen”. Improvisatie is geen wedstrijd in wie de leukste is.

Hieronder vind je materiaal rondom improvisatie:

Improvisatieoefeningen kan je het beste doen met wat oudere of meer gevorderde leerlingen. Het is ook fijn als de deelnemers elkaar vertrouwen. Er zijn namelijk best wat leerlingen die improviseren eng vinden en er een beetje van dichtklappen. Ze zijn bang dat ze niet direct goed kunnen reageren op wat een ander zegt of doet, of ze zijn bang dat ze niet grappig kunnen zijn. Bepaalde programma’s op de tv hebben namelijk de indruk gewekt dat dat moet, maar een improvisatie hoeft niet perse grappig te zijn.

Om je voor te bereiden op improviseren, kan je eerst een opwarming doen. Bijvoorbeeld een rondje associëren, of emoties uitbeelden in stappen, of een bewegingsspel waarbij je de beweging van een ander overneemt, een oefening in groot en klein spel, of een jabbertalk oefening.

Improviseren helpt je verder op de leerlijn samenwerken. Je leert er ook beter door samenwerken en communiceren.


Teacher in role

Teacher in role is een spelvorm bij acteren, oftewel bij toneelspelen. Een spelvorm is de manier waarop je toneelspeelt. Je kan bijvoorbeeld improviseren, een uitgeschreven tekst uitspelen, (panto)mime spelen, een tableau vivant neerzetten, maar je kan dus ook een teacher in role spel doen.

In een teacher in role spel speelt de leerkracht zelf mee in een bepaalde rol en stimuleert de leerlingen om mee te spelen, mee te denken en mee te acteren.

Lees verder onder het aangebonden materiaal.

Hieronder is materiaal te vinden waarbij teacher in role spel aan bod komt:

Filter op doelgroep
Filter op activiteit

Teacher in role spel is vooral in de onderbouw goed te gebruiken. Jonge kinderen spelen immers al heel vaak een rollenspel. Ze spelen bijvoorbeeld dat zij de ouders zijn en dat het kleine zusje dan “het kind” is. Ook ouders en grootouders doen al vaak mee met dit spel. Je ziet dat bijvoorbeeld bij samen winkeltje spelen. Papa is de klant en koopt iets bij het kind. Als papa dan wat sturing geeft aan het verhaal, is dat eigenlijk een teacher in role spel.

De simpelste vorm van teacher in role is misschien nog wel voor- en nadoen. In dat geval speelt de leerkracht dezelfde rol als de leerlingen. bijvoorbeeld: “nu gaan we allemaal springen als kikkers”, of “we kijken allemaal heel boos”. De leerkracht doet het voor… iedereen doet mee. Dit is een veilige manier voor kinderen om te acteren. Ze weten dat ze niets fout doen en het vraagt ook nog geen eigen initiatief.

Bij wat meer uitgewerkte teacher in role spelen, fantaseren de leerlingen zelf mee. Dan heeft de leerkracht een andere rol dan de leerlingen. Meestal is de leerkracht in ieder geval de verteller die richting geeft aan het verhaal dat uitgespeeld wordt. De leerkracht is bijvoorbeeld de hoofdpiet die de pietjes (de leerlingen) een taak geeft. Een leerkracht kan ook meerdere rollen spelen. Bijvoorbeeld zichzelf, maar ook de grote boze wolf. Het helpt om het andere personage dan iets van kostuum, of rekwisieten te geven, om de herkenbaarheid te vergroten.

Bij nog meer uitgebreide teacher in role spelen, hebben de leerlingen steeds meer een persoonlijke eigen inbreng. Er kunnen antwoorden gegeven worden, geïmproviseerd etc. Het verhaal kan zelfs samen vormgegeven worden, waardoor verschillende groepen tot een verschillend verhaal komen. Dit is een goede manier om samen te oefenen in “meegaan tijdens het improviseren, in plaats van tegenwerken.” Het brengt leerlingen ook verder in de activiteit samenwerken.

Het is belangrijk dat iedereen weet dat je niets “fout” kan doen, hoewel je een verhaal natuurlijk best bij mag sturen als er bijvoorbeeld iets gewelddadigs verzonnen wordt.

Leer de leerlingen meteen “groot” te spelen. Grote gebaren, duidelijke mimiek, flinke bewegingen, duidelijke klanken.

Lekker doen alsof

OB-MB-BB-SO

Acteren is een ander woord voor “doen alsof”. Je kan dat natuurlijk op een echt podium doen, maar je kan het ook gewoon lekker thuis doen. Jongere kinderen spelen wel eens dat ze “zogenaamd” iemand zijn. Dat is ook acteren. Als je acteert, stel je je voor hoe het is om iemand anders te zijn. Je doet net alsof je die persoon bent. Daar leer je heel veel van.

Lekker doen alsof. Zogenaamd iemand zijn.

Dus niet echt. Alleen maar voor de lol.

Laat zien wat je voelt en wat je bedoelt.

Luister.. ik fluister… je rol.

Uitwerking

Je zingt het lied. In de tussenstukjes beeld je iets uit. Misschien de voorbeelden van het liedje, maar misschien ook wel iets of iemand anders.

Misschien kunnen jullie er een raadspel van maken. Iemand speelt een bepaalde rol en de rest moet raden wie dat kind uitbeeldt. De leerling die een rol gespeeld heeft, mag nu in het oor van de volgende leerling fluisteren wat of wie die leerling moet uitbeelden. In de bovenbouw kan je ervoor kiezen om beroemdheden uit te beelden. Een leerkracht kan ook namen op kaartjes schrijven.

Wie is de baas?

MB hoogste groep-BB

In een scène van een verhaal heeft een bepaalde speler een bepaalde status, oftewel een bepaalde “belangrijkheid.” Kijk eens naar de volgende sketch. Wie is hier de baas?

De sketch wordt gespeeld door André van Duin en Frans van Dusschoten.

André van Duin speelt een typetje.

Eigenlijk bestaan er geen hoofdrolspelers. Elke speler is van groot belang! Als de acteurs en actrices er niet allemaal zijn, kan het stuk niet gespeeld worden. Ook als je niet veel zinnen hebt, moet je toneelspelen zo gauw je op het podium staat. Je gebruikt dan stil spel. Je reageert zonder te praten op alles wat er gebeurt.

Maar er is dus wel statusverschil tussen de personages. Een goede acteur gebruikt de status van zijn/haar personage en beeldt dat goed uit.

Soms veranderen spelers van status, doordat er iets in de scène gebeurt. Dat kan heel grappig zijn. Soms worden de rollen zelfs helemaal omgedraaid. Stel je bijvoorbeeld voor dat iemand een kind speelt dat niks mag terugzeggen tegen zijn moeder. Dan komt oma langs en die behandelt de moeder als een kind, waardoor de moeder niks mag zeggen en het (klein)kind wel. 

Er zijn twee soorten van status:

  1. Wie heeft er in het echte leven meer te vertellen? (De sociale status) De koning heeft meer te vertellen dan zijn lakeien. De honkbaltrainer heeft meer te vertellen dan de kinderen die honkbal spelen.
  2. Wie heeft er in de scène meer te vertellen? (De echte status in de scène). Je moet dan goed nadenken over de relatie tussen de mensen in de scène. Wie heeft het echt voor het zeggen?

Als je de verschillen tussen de statussen goed laat zien, terwijl je speelt, wordt de scène duidelijker en grappiger. Daarom moet je goed nadenken hoe je je status (de status van de rol die je speelt) goed uitbeeldt. Hoe meer je opgaat in je rol en hoe meer je laat zien wie je speelt, hoe leuker het wordt.

Samen met je medespelers moet je het verschil in relatie laten zien aan je publiek. Je moet dus goed samenwerken. Als je weet dat er een statusverandering is en jouw personage is eerst belangrijk, maar later niet, moet je daar wel in meegaan en dat goed laten zien. Je moet natuurlijk niet tegenwerken en toch de baas proberen te blijven spelen.

Hoe kun je status laten zien? Kijk nu nog eens naar deze sketch van André van Duin en Frans van Dusschoten. Wie is de baas in het begin? En in het midden? En aan het eind? Hoe weet je dat?

Je kan status laten zien door:

  • lichaamstaal: trots, borst vooruit of met gebogen hoofd of weg kijkend. Mensen met een lagere status kunnen ook terugdeinzen voor mensen met een hogere status.
  • mimiek: hoe kijk je? Bang, arrogant etc.
  • dictie: hoe je iets zegt: luid en duidelijk of zachtjes, hakkelend.

Als je met een grote groep bent, kunnen jullie je verdelen in groepjes van drie personen.

Ieder groepje krijgt een kaartje met daarop de drie rollen. Die moeten jullie zelf verdelen.

Bedenk daarna een scène waarin de status duidelijk wordt.

In het verhaal moet dan iets gebeuren, waardoor de rollen omgedraaid worden en de status verandert.

Je kan de opdracht extra moeilijk maken door af te spreken dat je in “jabbertalk” gesproken moet worden. Dat is geen echte taal, maar klanken zoals de Zweedse kok uit de Muppetshow. Verzinklanken.  Dan moet je nog meer gebruik maken van lichaamstaal en mimiek.

Ideetjes voor de kaartjes:

  1. Marktkoopman die gewoon verkoopt
  2. Marktkoopman die bijna niks verkoopt
  3. Marktkoopman die veel verkoopt
  1. Klant
  2. Baas van het restaurant
  3. Ober
  1. Deftige dame
  2. Marktkoopman
  3. Niet zo deftige dame
  1. Agent
  2. Iemand van wie iets gestolen wordt
  3. Een zwerver
  1. Slager
  2. Slagersvrouw
  3. Slagerskind
  1. Baby poes (kitten)
  2. Stoere poes
  3. Bange poes
  1. Iemand die geweldig goed kan zingen
  2. Jurylid bij The Voice
  3. Iemand die vals zingt
  1. Hele goede skater
  2. Minder goede skater
  3. Iemand die niet kan skaten
  1. Filmster
  2. Beroemde journalist die een interview wil afnemen
  3. Niet zo beroemde journalist, die een interview wil afnemen
  1. Orgelman
  2. Iemand die orgelmuziek prachtig vindt
  3. Iemand die orgelmuziek niet mooi vindt
  1. Directeur
  2. Werknemer
  3. Stagiaire
  1. Jarige
  2. Beste vriendin van de jarige
  3. Zus van de jarige
  1. Bazigste kind van de buurt
  2. Kind dat niet bazig is, maar ook niet bang
  3. Bang kind
  1. Moeder
  2. Lieve dokter
  3. Bang kind
  1. Leraar
  2. Slimme leerling
  3. Leerling die het niet snapt
  1. Wielrenner die altijd wint
  2. Verslaggever die interviewt
  3. Wielrenner die altijd verliest