Ranzige smurrie

OB-MB-BB-BBS

Dit lied gaat over het eten aan boord van een VOC schip. Deze schepen voeren in de 17e eeuw naar verre landen om specerijen en luxe artikelen te halen.

Van dit liedje is er nog geen ingezongen versie. Als je dat graag wil, stuur dan een mailtje naar info@kzing.nl

Ranzige smurrie in een houten bak.
Pak je tinnen lepel maar. Pak je tinnen lepel maar.
Ranzige smurrie in een houten bak.
Pak je tinnen lepel maar en smak, smak, smak.

Bah, dat eten smaakt me niet zo goed.
Honger, honger, maakt rauwe bonen zoet.

Water met beestjes, jakkes dat is goor.
Drink maar door je tanden heen. Drink maar door je tanden heen.
Water met beestjes, jakkes dat is goor.
Drink maar door je tanden heen en slik maar door.

Bah, dat eten smaakt me niet zo goed.
Honger, honger, maakt rauwe bonen zoet.

Aan boord van een VOC schip moesten mensen eten en drinken, want het duurde plusminus negen maanden voordat je weer thuis was. Er waren honderden bemanningsleden aan boord. Er werd drinkwater en eten meegenomen. Veel eten aan boord was vet en zout en het was niet vers, waardoor er weinig vitamines in zaten. Door het gebrek aan vitamine c kregen de bemanningsleden scheurbuik. Dat betekende niet dat hun buik scheurde, maar dat ze heel ziek werden. Het begon met bloedend tandvlees en eindigde vaak met de dood. Tegenwoordig komt deze ziekte niet vaak voor, omdat mensen fruit en groenten eten. Toen men zuurkool ging meenemen en tussendoor vers eten ging inslaan, werd dit beter.Het eten bedierf aan boord ook vaak. In de tonnen met vlees zaten vaak maden en in het water zaten wurmpjes. Je moest het dan ook zeven. Men dronk liever bier, maar ook dat werd tijdens de reis slechter. Wijn en jenever bleven natuurlijk goed, maar dat lest de dorst te weinig.

Er was een vast menu aan boord van zo’n schip voor de arme mensen “voor de mast”. Zo kon de Compagnie goedkoop eten inslaan. In de morgen aten ze meestal gortepap, soms met pruimen en boter. ’s Middags at men warm eten. Meestal rijst, bonen, erwten met stokvis, rundvlees of varkensvlees. Dat vlees werd gezouten meegenomen. Dat noem je pekelen. Zout zorgt ervoor dat eten niet bederft. In de avond at men de restjes op van het middageten. Verder aten mensen nog scheepsbeschuit, kaas en mosterd. De rijke mensen bleven “achter de mast”. Zij hadden veel beter eten. Er was honing, stroop, rozijnen, komijnenkaas en soms waren er levende dieren aan boord die geslacht werden. Maar ook voor hen was het eten minder dan wanneer ze aan land waren.

Vaak raakte het eten op. Dat werd iedereen op rantsoen gezet. Soms was de honger zo groot dat bemanningsleden zelfmoord pleegden.